Op de ministerraad van 11 september 2020 gaf de Vlaamse Regering haar definitieve goedkeuring aan het besluit over de mobipunten. “Deze mobiliteitsknooppunten zullen onder de merknaam ‘Hoppin’ in het straatbeeld verschijnen. Er komen vijf verschillende types van knooppunten op basis van de plaats die ze innemen in het vervoersnetwerk en het bereik van pendelaars die er vertrekken. Het gaat om interregionale, regionale en lokale mobipunten en buurtmobipunten op basis van netwerklogica en op basis van nabijheidslogica”, verduidelijkt Maertens.
Vervoerregioraden bepalen locaties
Uit cijfers die Bert Maertens opvroeg aan de bevoegde minister blijkt dat er deze legislatuur 50 interregionale, 150 regionale en 350 lokale mobipunten komen. Daarnaast volgen er 250 buurtmobipunten volgens netwerklogica en 200 buurtmobipunten volgens nabijheidslogica. Bert Maertens: “785 van de 1000 knooppunten komen langs gemeentewegen. Er kan op dit moment nog geen opsplitsing per gemeente worden gegeven aangezien de vijftien Vlaamse vervoerregioraden de locatie van de meeste punten nog aan het bepalen zijn. Het zullen de lokale besturen zijn die daarna instaan voor de realisatie. De Vlaamse Regering voorziet deze legislatuur een subsidiebedrag van 43,375 miljoen euro. Zoals bij elke opstart van een nieuw subsidiesysteem komt er een groeipad en wordt er dus elk jaar meer budget voorzien. Het gaat om 5,425 miljoen euro in 2021, 9,76 miljoen euro in 2022, 13,015 miljoen euro in 2023 en 15,175 miljoen euro in 2024”.
215 mobipunten langs gewestwegen
Daarnaast komen er ook 215 mobipunten langs gewestwegen. “Die punten zullen ingericht worden door De Lijn, het Agentschap Wegen en Verkeer , Lantis of De Werkvennootschap. Er is nog geen onderverdeling gemaakt welke entiteit welke mobipunten zal openen. Wat wel vaststaat, is dat ze middelen kunnen gebruiken uit het Combimobiliteitsfonds. Tot het einde van de legislatuur voorziet de Vlaamse Regering hiervoor telkens 5 miljoen euro per jaar. Het Geïntegreerd Investeringsplan moet er voor zorgen dat de middelen evenredig verdeeld worden over de vijftien vervoerregioraden”, besluit Maertens.